De Hoge Raad heeft gisteren, 28 juni 2019 uitspraak gedaan over de mogelijkheden van een beroep op dwaling bij renteswaps. Een renteswap is een overeenkomst waarbij de bank aan de cliënt een variabele rente betaalt, en de bank van de cliënt een vaste rente terugkrijgt. Kort samengevat houdt de uitspraak het volgende in. Een ondernemer die van zijn bank onvoldoende informatie heeft gekregen bij het afsluiten van een renteswap, kan zich beroepen op vernietiging van die overeenkomst wegens een onjuiste voorstelling van zaken. Daarvoor is niet nodig dat hij nadeel heeft geleden door de omstandigheid waarover hij een onjuiste voorstelling van zaken had. De renteswap moet als gevolg van de vernietiging in beginsel helemaal ongedaan worden gemaakt. Als hierdoor onevenwichtige resultaten zouden ontstaan, kan de rechter de gevolgen van de vernietiging echter beperken. Dat is de essentie van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen van de rechtbank Amsterdam. Zoals bekend heeft Pieter Lakeman in zijn “Banken & falende toezichthouders” de nodige vraagtekens gezet bij de rol van de toezichthouders. «De verkoop van volstrekt inferieure renteswaps heeft het midden- en kleinbedrijf in Nederland ruim 14 miljard euro schade berokkend», aldus de auteur van het boek.
Een prejudiciële vraag is een vraag van een rechtbank of gerechtshof aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het moet gaan om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of hof in behandeling is en die ook van belang zijn voor de beslissing in een groot aantal andere zaken.
In de zaak waarin de rechtbank vragen heeft gesteld, is een ondernemer met zijn bank een renteswap overeengekomen. Dergelijke overeenkomsten zijn in het verleden door veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf met hun bank gesloten. Zij waren doorgaans bedoeld om het risico af te dekken van stijging van de variabele rente die de ondernemingen verschuldigd waren over hun bankleningen. Door de renteswap betaalde de ondernemer per saldo een vaste rente over zijn leningen. Na verloop van tijd werden ondernemingen geconfronteerd met aan de renteswap verbonden risico’s, zoals het risico dat de ondernemer bij tussentijdse beëindiging van de swap – bijvoorbeeld bij aflossing van een lening – een aanzienlijk bedrag aan de bank moest betalen.
De ondernemer in deze zaak heeft onder meer aangevoerd dat de bank hem onvoldoende informatie heeft gegeven toen hij de renteswap overeenkwam. Hij stelt dat hij de swap niet zou hebben gesloten als hij goed zou zijn geïnformeerd. Daarom heeft hij een beroep gedaan op vernietiging van de renteswap wegens dwaling (artikel 6:228 lid 1 BW). Bij vernietiging moeten de gevolgen van de swap ongedaan worden gemaakt. De ondernemer verlangt daarom onder meer terugbetaling van het verschil tussen de vaste rente die hij onder de swap heeft betaald, en de destijds geldende variabele rente (Euribor), die vrijwel steeds veel lager was.
De rechtbank heeft aan de Hoge Raad als eerste vraag gesteld welke informatie de bank aan haar niet-deskundige cliënt moest verstrekken om dwaling te voorkomen. De Hoge Raad geeft als uitgangspunt dat de bank aan haar mededelingsplicht heeft voldaan indien zij in algemene productinformatie informatie heeft gegeven waaruit de cliënt die zich daarvoor redelijk inspande tijdig inzicht kon krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van de renteswap. Dit antwoord van de Hoge Raad sluit aan bij zijn rechtspraak over informatieverstrekking bij effectenleaseproducten.
De tweede en derde vraag gaan erover of de cliënt zich op dwaling kan beroepen als hij door de dwaling geen nadeel heeft geleden, en wat hiervan dan de consequenties zijn. Hierop antwoordt de Hoge Raad dat als de cliënt geen nadeel heeft ondervonden door de onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de renteswap overeenkomst, dit er niet aan in de weg staat dat hij zich met succes kan beroepen op dwaling. Hiervoor is volgens de wet voldoende dat de cliënt zonder de dwaling de overeenkomst niet, althans niet onder de overeengekomen voorwaarden, zou hebben gesloten. Het is echter niet altijd gerechtvaardigd dat de renteswap helemaal ongedaan wordt gemaakt. De cliënt moet zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als hij ten tijde van het aangaan van de renteswap niet had gedwaald. Als er behalve van dwaling ook sprake is geweest van schending van een bijzondere zorgplicht door de bank, zoals een waarschuwingsplicht, dient de bank de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden.
De Hoge Raad antwoordt op de vierde prejudiciële vraag dat een beroep op dwaling van de cliënt in beginsel niet succesvol zal zijn als het berust op de grond dat de bank niet heeft gemeld dat een bankmarge onderdeel was van het rentetarief dat de cliënt onder de renteswap overeenkomst moest betalen, of dat de bank geen inzicht heeft gegeven in de componenten waaruit het vaste rentetarief is opgebouwd. Voor de cliënt gaat het immers bij het sluiten van de overeenkomst doorgaans alleen om de hoogte van het rentetarief en niet om de wijze waarop dat tarief is samengesteld.
De rechtbank zal de zaak tussen de ondernemer en zijn bank nu voortzetten en bij zijn uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen, zullen de antwoorden van de Hoge Raad daarbij betrekken.
Bron: de Rechtspraak