Nils de Heer met medewerking van Pieter Lakeman
In de nadagen van de financiële crisis begin deze eeuw hebben de autoriteiten binnen de Europese bankenunie een aantal maatregelen getroffen die moeten voorkomen dat een bank met geld van de belastingbetaler gered zou moeten gaan worden. Samengevat noemen we dit pakket aan maatregelen de `bail in´. Zo is onder andere per juni 2013 in de zogenaamde Capital Requirements Directive IV (CRD IV) bepaald, dat alle Europese banken een vastgelegd percentage bufferkapitaal aan dienen te houden. In Nederland valt dit onder de verantwoordelijkheid van De Nederlandsche Bank (DNB). Met een wijziging van de bepalingen in CRD IV (art. 133) is in 2013 de systeemrisico buffer (SRB) (*1) een feit geworden. Hieronder wordt verstaan een percentage extra bufferkapitaal, dat vanaf januari 2016 in stapjes van 25% in 2019 moet leiden tot een buffer ter grootte van 3% van de som van de risicoposten (de risicogewogen activa in jargon) op de balans van de bank.
Dit plaatste de bijzondere, toen nog coöperatieve bank, Rabobank voor enkele uitdagingen. Bij afwezigheid van externe aandeelhouders in de letterlijke zin van het woord kon zij immers geen nieuwe aandelen uitgeven om haar bufferkapitaal te versterken. Kortom, Rabobank realiseerde zich terdege dat zij als (toen nog) coöperatieve bank niet zomaar aanvullend kapitaal kon aantrekken, op de manier zoals ABN Amro en ING dat kunnen doen. Namelijk met de uitgifte van met stemrecht gepaard gaande nieuwe aandelen. Maar aangezien Rabobank al jaren een behoorlijke achterstand had qua kapitalisatie op ABN Amro en ING moest er een constructie verzonnen worden om tóch tot een min of meer gelijk speelveld te kunnen komen.
De oorspronkelijke Ledencertificaten vond voormalig CFO Bert Bruggink een veel te dure vorm van kapitaal voor Rabobank worden. De bank moest immers een couponrente van 6,5% per jaar overmaken aan beleggers. Een forse, en (zo bevestigden mij diverse medewerkers van Rabobank) steeds lastiger op te brengen, cash-out boeking via de verlies en winstrekening en daarmee direct van invloed op het resultaat voor belastingen. De oplossing werd gevonden. Na onderhandeling op het hoogste niveau presenteerde de Europese Unie (EU) aanvullende wetgeving. Zo werd in artikel 29 van de regeling EU 575/2013 (de Capital Requirements Regulation-CRR) bepaald, dat bufferkapitaalinstrumenten (CET 1 capital instruments) die uitgegeven worden door coöperatieve banken vanaf dat moment mee mogen tellen als bufferkapitaal. Meer precies, als onderdeel van het aansprakelijk of risicodragend vermogen dat bestaat uit de som van het aanwezige kapitaal, het vrije vermogen (de ingehouden winsten) en de achtergestelde leningen.
Al jaren structureel te weinig winst
Bij monde van bestuursvoorzitter Wiebe Draijer wordt gesteld dat de bank al jaren structureel te weinig nettowinst maakt. Het uitgeven van nieuwe aandelen en /of het inhouden van gerealiseerde winst (het opbouwen van zuiver eigen vermogen binnen een onderneming) zijn twee van de drie geschikte methoden om de kapitaalbuffers van een bank te versterken. De derde en laatste methode is het ophalen van nieuw werkkapitaal op de internationale kapitaalmarkt. Dit is niet alleen een relatief dure oplossing, maar wordt door experts veelal gezien als een teken van zwakte.
Discussie over ledencertificaten
Het is absoluut geen toeval dat in 2013 een stevige interne discussie binnen Rabobank gevoerd werd om de Rabobank Ledencertificaten naar een extern handelsplatform over te brengen. Zoals al eerder gezegd, deze werd deze oplossing te duur bevonden en de verplichting tot terugkoop had Rabobank in 2013 reeds honderden miljoenen gekost. Vanaf begin 2014 worden deze dan ook losgekoppeld van het lidmaatschap van de coöperatie en onder de nieuwe naam Rabobank Certificaten openbaar genoteerd aan Euronext te Amsterdam. Met deze wijziging behield Rabobank de lusten van het schuldpapier, het maakte op haar hoogtepunt immers bijna 25% uit van het bufferkapitaal.
De hoogte van de coupon
De hoogte van de coupon bestaat uit een basisvergoeding van ongeveer € 0,41, al dan niet aangevuld met het rendement op wat Rabobank een referentielening noemt. Dit is in de regel een Nederlandse staatslening met een looptijd van ongeveer 10 jaar. De manier waarop de uiteindelijke vergoeding (*2) tot stand komt is enigszins ingewikkeld te noemen: Rabobank verwacht op een (via Stichting AK uitgegeven certificaat van een participatie) Rabobank Certificaat op iedere betaaldag van de vergoeding over de op die dag eindigende betaalperiode een vergoeding te betalen die het hogere is van:
a. € 0,40625; en
b. het driemaands rekenkundig gemiddelde (afgerond op twee decimalen) op jaarbasis van het effectieve rendement van de meest recente referentielening (of, als er geen referentielening is van de meest recente vervangende referentielening) over de laatste berekeningsperiode die is geëindigd voor aanvang van die betaalperiode, verhoogd met 1,5% berekend over de nominale waarde van € 25, gedeeld door vier.
Deze rentevergoeding stond en staat dus geheel los van het resultaat van Rabo.
Rente is rente
Als onderdeel van de eerder besproken constructie vanuit de EU is kennelijk bij Rabobank en de autoriteiten de opvatting gaan heersen dat de couponrente van Rabobank Certificaten beschouwd en in de verslaglegging behandeld mag worden als dividend. Op deze manier wordt de winst optisch verhoogd, want dividend is een uitkering van winst en wordt weergegeven als een balansmutatie. Deze situatie acht ik onjuist alsook ongewenst. Rente is rente. Je kunt een stoel wel een tafel gaan noemen, maar het blijft een stoel. Betalingen van rente op (eeuwig durend) diep achtergesteld schuldpapier dienen onverkort via de verlies- en winstrekening te lopen. Deze rentelasten beïnvloeden namelijk rechtstreeks de werkelijk behaalde winst van de bank.
Boek 2, titel 9, afdeling 2 – artikel 362 van het Burgerlijk Wetboek (*3) is hier duidelijk over. Het bepaalt (kort samengevat) dat een jaarrekening, middels een verlies- en winstrekening en een balans een waarheidsgetrouw beeld over de financiële staat van de onderneming weer dient te geven. Dit kan alleen als je je als bestuur van een onderneming aan de geldende boekhoudregels volgens het Burgerlijk Wetboek houdt. Reeds eerder (*4) is in een publicatie op het Risk & Compliance Platform Europe twijfels geuit over de juistheid van de door Rabobank gepresenteerde winstcijfers. Het belang van een grondige analyse van het jaarverslag van Rabobank blijkt eens te meer.
Al pratend gingen Pieter Lakeman en ik tijdens onze nadere analyse van de jaarrekening van Rabobank 2016 met een wijsvinger langs de boekingen op het consolidated statement of changes in equity (* 5). Hieruit bleek de alternatieve boekhoudmethode die faciliteert dat Rabobank een bedrag van € 1.594 miljoen niet ten laste van het brutoresultaat bracht. Zou Rabobank zich aan de Nederlandse wet gehouden hebben, dan zou niet een nettowinst van circa € 2 miljard gepresenteerd kunnen worden, maar een nettowinst van grofweg € 430 miljoen. Op één belangrijk punt kunnen wij Wiebe Draijer dan ook alsnog gelijk geven: Rabobank maakt structureel veel te weinig winst. De boekjaren 2015 tot en met 2013 laten namelijk een soortgelijk beeld zien als over het boekjaar 2016 zien.
Wat betekent dit voor de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel?
Wanneer een toezichthouder een bepaalde categorie vreemd vermogen als bufferkapitaal wenst aan te duiden staat haar dat vrij, maar door die creatieve etikettering verandert dat vreemd vermogen niet zonder meer in «eigen vermogen». Meer precies, het betreft een onderdeel van het aansprakelijk of risicodragend vermogen dat bestaat uit de som van het aanwezige kapitaal, het vrije vermogen (de ingehouden winsten) en de achtergestelde leningen.
In het kader van hoor en wederhoor hebben wij dit artikel uiteraard voorgelegd aan het Hoofd Woordvoering van Rabobank – de heer Hendrik Jan Eijpe. Onderstaand geven wij zijn reactie letterlijk weer:
«Dank voor toezending van het artikel. De auteurs zijn kennelijk van mening dat Rabobank Certificaten vreemd vermogen zijn. Dit is niet het geval. Zie ook de prospectus. (*6) In deze prospectus is ook te lezen dat de bevoegde toezichthouder goedkeuring heeft verleend om de Rabobank Certificaten als eigen vermogen te kwalificeren. Overbodig op te merken dat de jaarrekening van Rabobank is opgesteld in lijn met de wettelijke voorschriften en voorzien is van een accountantsverklaring.»
Na deze reactie hadden we nog enkele aanvullende opmerkingen en vragen. Deze geven wij hieronder eveneens weer:
«Beste Hendrik Jan,
Dank voor je bericht, naar aanleiding van het toegezonden concept artikel van Nils de Heer over Rabobank. Er blijven nog een aantal punten over die wat de auteur betreft nog niet duidelijk zijn en wel de volgenden. Kun je aangeven op welke pagina in de prospectus dat precies staat? 177 pagina’s doorlezen om dat te vinden is te veel voor op de maandagochtend. Wie wordt bedoeld als de bevoegde toezichthouder? Is dat de ECB, de DNB, de AFM en / of het bestuur van de effectenbeurs? Volgens de auteur moet er een strikt onderscheid gemaakt worden tussen eigen vermogen en buffervermogen. Daar mag en kan dus geen verwarring over ontstaan. Graag uitleg, want de auteur vermoedt dat je het een en ander door elkaar haalt. Overigens hebben wij uit goed ingelichte bron begrepen dat er geen toezichthouder in de wereld bestaat die bevoegd is om een overtreding van boek 2 BW goed te keuren. Zoals bekend zegt het feit dat de jaarrekening voorzien is van een accountantsverklaring nog niets over de juistheid van die jaarrekening. Graag zien we je reactie vandaag voor 15.00 uur van je tegemoet, waarvoor dank.»
Hierop mochten we tot op het moment van publiceren geen reactie meer ontvangen.
De Nederlandse overheid heeft zich sinds het uitbreken van de financiële crisis begin deze eeuw maximaal ingespannen om een stabiel en geloofwaardig financieel stelsel te handhaven. Hoe kan een overheid oogluikend blijven toestaan dat één jongetje in de klas een loopje denkt te kunnen nemen met regels en wetgeving? Trouwens, er bestaat geen enkel mandaat noch jurisdictie, voor welke toezichthouder dan ook, om een onderneming ontheffing te verlenen het Burgerlijk Wetboek te overtreden. Pieter Lakeman en ik blijven dus bij onze stelling.
Heeft enige tijd geleden de demissionaire minister van Financiën niet zelf gezegd dat indien een bank in ons land niet kan voldoen aan de huidige solvabiliteitseisen, deze bank zonder al te grote gevolgen afgewikkeld kan worden in faillissement? Hebben CFO’s, depositohouders en (kleine) beleggers niet een basisrecht op een correcte weergave van de financiële gezondheid van een Nederlandse systeembank? Het lijkt ons wel…
Het is op moment niet duidelijk of de lijn Draghi (redding van de oudste Italiaanse bank met privaat en publiek geld) gevolgd wordt.
De auteur van dit artikel is Nils de Heer. Nils de Heer is onderzoeksjournalist en auteur van het boek “De pijnbank – De problemen van de Rabobank”. Drs. Pieter Lakeman is financieel onderzoeker en bedrijfsadviseur.
Noten:
1. http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013R0575&from=EN (Artikel 29, pagina 40 e.v.)
2. https://www.rabobank.nl/particulieren/beleggen/beleggingsvormen/waarin-zelf-beleggen/rabobank-certificaten
3. http://maxius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-2/artikel362
4. http://www.riskcompliance.nl/news/het-gaat-uitstekend-met-rabobank/
5. https://www.rabobank.com/nl/images/jaarverslag-2016.pdf (Pagina 174 e.v.)
6. www.rabobank.com/nl/images/20170111-prospectus-rlc-final.pdf
Ernstige twijfels over netto jaarwinst van Rabobank
20 noviembre 2017
Knowledge Base